Otto Eduard Leopold von Bismarck-Schönhausen (Schönhausen, 1 april 1815 – Friedrichsruh, 30 juli 1898), vanaf 1865 graaf, vanaf 1871 vorst von Bismarck, vanaf 1890 hertog zu Lauenburg, was een Duits 19e-eeuws staatsman en een dominant figuur in de wereldgeschiedenis.

Als minister-president van Pruisen, van 1862 tot 1890, hield hij toezicht op de Duitse eenwording. In 1867 werd hij Bondskanselier van de Noord-Duitse Bond. Hij was de ontwerper van het Duitse Keizerrijk in 1871, werd er de eerste rijkskanselier van en domineerde de staatszaken tot hij in 1890 opzij werd gezet door de nieuwe keizer, Wilhelm II van Duitsland. Zijn diplomatie van realpolitik en autoritaire machtsuitoefening leverden hem de bijnaam de “ijzeren kanselier” op.

Vooral na zijn dood werden honderden Bismarckmonumenten – vooral in de vorm van zogenaamde torens – opgericht die hem als vormgever van de moderne en nationale Duitse eenheidsstaat verheerlijkten. Historici prezen hem als een staatsman van gematigdheid en evenwicht, die in de eerste plaats verantwoordelijk was voor de eenmaking van de Duitse staten in één natiestaat. Hij gebruikte daartoe oorlog om de positie van Pruisen te versterken en vervolgens machtsevenwichtige diplomatie om ze te bestendigen. Na de voltooiing van dat proces in de stichting van het keizerrijk in 1870 richtte hij zich op binnenlandse ‘vijanden’, met name socialisten en rooms-katholieken en in de jaren 1870 en 1880 schiep hij een nieuwe natie met een progressief sociaal beleid, een resultaat dat verder ging dan zijn oorspronkelijke doelen als een beoefenaar van de machtspolitiek in Pruisen. Bismarck was een vrome lutheraan die de regeringsmacht wist neer te leggen bij het kabinet dat door de koning/keizer werd benoemd en aan hem verantwoording schuldig was. Het parlement had beperkt gezag en kon hooguit kabinetsvoorstellen en begrotingen afwijzen. Een sterke, goed getrainde bureaucratie voerde het gezag uit uit naam van het kabinet. Hoewel ultraconservatief rond 1850, werd hij pragmatischer en werkte vooral met de nationaal-liberalen en de gematigde conservatieven samen. Als zijn voornaamste tegenstanders zag hij de sociaaldemocraten en tijdens het grotere deel van de jaren 70 de katholieke partij. Hij voerde tegen hen een Kulturkampf.

Contact information

© 2023 bismarckinstitut.org